De Bello Gallico
De Bello Gallico ("Over de Gallische Oorlog") zijn de verslagen die door Julius Caesar geschreven werden over zijn verovering van Gallië, de Gallische Oorlog.Deze gebeurtenissen grepen plaats van 58 v.Chr. tot 50 v.Chr.
Het leeuwendeel van de tekst bestaat uit verslagen van veldtochten en belegeringen met beschrijving van de gebruikte strategie en taktieken, alsook van de gevoerde onderhandelingen en gesloten verdragen, zodat het boek in de eerste plaats welbesteed is aan een militair in opleiding.
Doorheen deze militaire verslaggeving geeft Julius Caesar ook waarnemingen over de zeden en gewoonten bij de Galliers. Vooral het zesde boek of verslag bevat een uitvoerige etnografie met de beschrijving van de maaatschappelijke organisatie en gebruiken bij de Galliers en de Germanen. Het vijfde deel bevat een excurs over de bevolking van Britannia.
Hierna volgen fragmenten en aanhalingen uit twee nederlandse vertalingen, dewelke bijeen werden verzameld om een idee te krijgen van de juridische ordening en gebruiken bij de Kelten en Germanen, alsook van de zgn. Oude Belgen.
Notities uit twee nederlandstalige edities:
CAESAR, Julius Gaius
De Gallische Oorlog
De Haan Klassieken
Unieboek bv, Houten, 1987
[ISBN 9026942508 (Worldcat, Wikipedia)]
Vertaling van:
Commentarii de Bello Gallico
uit het latijn vertaald door:
F.H. van Katwijk-Knapp
- De stamhoofden vroegen aan Caesar toestemming om een Gallische Landdag bij een te roepen om in het geheim de voorwaarden van een bestand te bespreken.
- Het uitleveren of uitwisselen van gijzelaars om de nakoming van een vredesverdrag zeker te stellen. (vgl. ook Edda: Asen, Wanen -> Freyr, Freya en Nerthus.)
- Runen: Caesar vroeg aan krijgsgevangenen, waarom Ariovistus nog maar steeds niet aan een beslissende slag begon en kreeg te horen dat de oorzaak daarvan lag in een Germaanse gewoonte, waarbij de vrouwen, door runen te raadplegen en voorspellingen te doen, moesten uitmaken of het al dan niet een gunstig ogenblik was om slag te leveren. En nu hadden zij gezegd dat de Germanen volgens de beschikking der goden onmogelijk konden winnen, als ze voor nieuwe maan de strijd begonnen. I 49.3
- Alle Belgen, die een derde deel van Groot-Gallie bewonen, zwoeren samen tegen het Romeinse volk en wisselden gijzelaars uit (Belgische Landdag).
- BELGEN:
- de Remen; een Belgische stam wier land onmiddelijk grenst aan Gallie (deze stam zweerde niet samen tegen de Romeinen)
- de Suessonen; een nauwverwant broedervolk van de Remen, voor wie hetzelfde recht en dezelfde wetten gelden en die in oorlog samen één veldheer hebben en in vrede één regering
- de meeste Belgen waren van Germaanse afkomst. Ze waren oudtijds over de Rijn gekomen, aangelokt door de vruchtbaarheid van de bodem.
- De Remen waren van bloedverwanten en anderen aan wie ze geparenteerd waren op de hoogte van de Getalsterkte der Belgen, zoals elke stam op de Belgische Landdag voor deze oorlog beloofd had; de Bellovaken 100.000, de Suessonen (12 steden) 50.000, de Nerviers 50.000, de Atrebaten 15.000, de Ambianen 10.000, de Morinen 25.000, de Menapiers 7.000, de Caleten 10.000, evenzoveel de Velocassen en de Viromanduers, de Atwatuken 19.000, [de Condrusen, Eburonen, Caerosen en Paemanen'' = Germanen aan de linkeroever van de Rijn 40.000] II 3.3
De Bello Gallico (Oorlog in Gallie),
Nederlandse vertaling; Hunink Vincent
Polak & Van Gennep, Amsterdam, 1997
[ISBN 9025306314 (Worldcat, Wikipedia)];
Editie 2003, [ISBN 9025306667 (Worldcat, Wikipedia)]
Boek VI - De Gallische en Germaanse Cultuur
Nu we op dit punt aangekomen zijn, lijkt het niet misplaatst wat meer te vertellen over de cultuur van de Galliers en de Germanen, en over de onderlinge verschillen tussen deze volken. In Gallie zijn er niet alleen binnen alle stammen en alle kantons en districten, maar ook bijna binnen iedere familie rivaliserende groepen. Degenen die bij hen gelden als de mensen met het meeste gezag zijn de leiders van die groepen. Zij zijn het die uiteindelijk beslissen en oordelen over alles wat er gedaan en geregeld moet worden. De reden dat dit van oudsher zo is ingericht, lijkt te zijn dat hierdoor niemand uit het volk hulpeloos staat tegenover een machtigen man. Want geen leider kan toelaten dat zijn mensen het slachtoffer worden van geweld of intriges: deed hij dat wel dan zou hij alle gezag bij zijn mensen verliezen [...]
Overal in Gallie zijn er maar twee groepen mensen die echt meetellen en functies vervullen. Die twee groepen zijn de Druiden en de Ridders. (Het volk geldt er nl. bijna als slaven: het durft niets uit zichzelf te doen en wordt bij geen enkele besluitvorming betrokken. de meeste mensen gaan gebukt onder schulden, zware belastingen of onrecht van de machtigen, en melden zich daarom bij de edele als knechten aan. Die oefenen over hen dan dezelfde rechten uit als meesters over slaven.)
De Druiden hebben de leiding over de godsdienst, dragen zorg voor openbare en privé-offers en geven uitleg in religieuze zaken. Een groot aantal jongeren loopt bij hen te hoop om van hen te leren en de druiden staan bij hen hogelijk in ere. Bij vrijwel alle openbare en privé-geschillen zijn zij het namelijk die het oordeel uitspreken. Als er een misdrijf begaan is of een moord gepleegd, als er een geschil is over een erfenis of een landgrens, zij nemen het besluit, zij bepalen de schadevergoeding en strafmaat. Als een privé-persoon of een stam zich niet houdt aan hun besluit, sluiten zij die uit van de offerplechtigheden, de zwaarste straf bij de Galliers. Wie aldus is uitgesloten, geldt als goddeloos en misdadig: iedereen gaat zulke mensen uit de weg en vermijdt een ontmoeting of gesprek, uit angst dat het contact enig nadeel oplevert; als ze om recht vragen, krijgen ze dat niet en er wordt hun geen enkele eer betoond.
Over al de Druiden heeft er één de leiding, degene die bij hen het grootste gezag heeft. Als na zijn dood een van de anderen meer aanzien geniet dan de rest, volgt die hem op; zijn er meerdere gelijkwaardig, dan wordt er om de leidende positie gestreden door stemming onder de Druiden en soms zelfs door middel van wapens.
Op een bepaalde tijd van het jaar houden de Druiden een zitting op een gewijde plaats in het gebied van de Carnutes, de streek die wordt beschouwd als het midden van heel Gallie. Iedereen die geschillen heeft komt daar dan samen, en de besluiten en oordelen van de Druiden zijn bindend. Hun leer stamt, neemt men aan, uit Britannie en is van daaruit naar Gallie overgebracht. Wie die materie heel precies wil leren kennen, gaat ook nu nog meestal daarheen om te leren. De Druiden houden zich normaal gesproken buiten de oorlog en hoeven geen belastingen te betalen zoals de anderen. Ze zijn vrijgesteld van militaire dienst en van alle lasten. Die grote privileges zijn voor veel mensen aantrekkelijk, en men stroomt dan ook spontaan toe om bij hen in de leer te gaan of wordt door ouders of naaste familie gestuurd. Er wordt verteld dat ze daar een groot aantal verzen van buiten leren. Sommigen blijven zo wel twintig jaar in de leer. Het is volgens de druiden ongeoorloofd die verzen op schrift te stellen, heowel men voor bijna alle andere dingen zoals openbare en privé-boekhoudingen, het Griekse alfabet gebruikt. Dit lijkt me om twee redenen zo bepaald: ze willen niet dat hun leer bij het volk bekend wordt en ook niet dat hun leerlingen hun geheugen minder trainen door te vertrouwen op geschreven teksten. (Het overkomt haast iedereen die de hulp van het schrift gebruikt: de vaardigheid om van buiten te leren en het geheugen gaan achteruit).
Vooral één ding willen ze onderwijzen: dat de ziel niet vergaat, maar na de dood overgaat van de een na de ander. Dat beschouwen ze ook als een belangrijke prikkel tot dapperheid in de strijd, omdat doodsangst dan geen rol speelt. Daarnaast houden ze uitéénzettingen over de sterren en hun baan, over de grootte van het heelal en van de aarde, over de natuur en over de macht en invloed van de onsterfelijke goden. Deze dingen dragen ze over op de jeugd.
De tweede groep is die van de Ridders. Wanneer ze nodig zijn omdat er een oorlog is uitgebroken (dat gebeurde van Caesars komst zo ongeveer ieder jaar: men deed zelf vijandelijke invallen of moest ze van anderen afslaan) doen ze allemaal mee. Naarmate iemand hoger van afkomst of bemiddelder is, heeft hij meer horigen en vazallen om zich heen. Dat is de enige soort invloed en macht die ze kennen.
Als geheel genomen is het Gallische volk in de ban van godsdienst. Dit verklaart waarom degenen die er aan een ernstige ziekte lijden of strijd en gevaar tegemoet gaan, mensenoffers brengen of beloven te zullen brengen en bij die rituelen de hulp van de druiden inroepen. Ze denken nl. dat de onsterfelijke goden niet verzoend kunnen worden tenzij er een mensenleven wordt gegeven voor een ander mensenleven. Ze kennen ook soortgelijke openbare offerrituelen. Sommigen stammen hebben enorme grote poppen, met ledematen gemaakt van rijshout. Daar zetten ze mensen levend in, waarna de poppen in brand steken: de mensen komen dan om in de vlammen. Terechtstellingen van betrapte dieven, rovers of andere misdadigers zijn volgens hen de goden het meest welgevallig: maar als er daarvan geen meer voorradig zijn, gaan ze zelfs over tot het terechtstellen van onschuldigen.
Menschenoffers in Gallie
Bron Afbeelding: Keltische Mythen en Legenden
Van de goden vereren ze vooral "Mercurius". Van hem hebben ze de meeste beelden; ze zien hem als de uitvinder van alle kunsten, als de wegwijzer en begeleider van reizigers, en geloven dat hij de meeste macht heeft als het gaat om winst en handel. Na hem komen Apollo, Mars, Jupiter en Minerva. Over hen denken ze ongeveer hetzelfde als andere volkeren: dat Apollo ziekten verdrijft, Minerva de beginselen van ambachten en handwerk overdraagt, Jupiter de macht in de hemel bezit en Mars de oorlog beheerst. Wanneer ze besluiten tot een beslissende slag, zeggen ze aan deze god meestal de oorlogsbuit toe; als ze dan gewonnen hebben, offeren ze de veroverde dieren en brengen ze de voorwerpen op èèn plek samen. Bij veel stammen zijn er hopen van dit soort spullen te zien op gewijde plaatsen. Het gebeurt niet vaak dat iemand zich niets aantrekt van de godsdienst en het waagt om zijn buit achter te houden of iets weg te nemen van wat er is neergelegd. Hierop staat een gruwelijke vorm van marteldood.
De Galliers noemen zich allemaal nakomelingen van "Dis Pater" en zeggen dat dit door hun druiden zo is overgeleverd. Om die reden meten ze de tijd niet naar het aantal dagen, maar naar het aantal nachten. Voor verjaardagen en het begin van de maand of het jaar houden ze het volgende aan: eerst komt de nacht en dan de dag. Verder verschillen ze in hun leefgewoonten vooral in één ding van anderen: ze staan hun kinderen niet toe om buitenshuis in hun buurt te komen, voordat ze oud genoeg zijn voor militaire taken. Als een nog jonge zoon ergens in het openbaar gaat staan in het zicht van zijn vader, wordt dat beschouwd als een schande.
Bij zijn huwelijk krijgt de man een vermogen van zijn echtgenote in de vorm van een bruidschat; uit eigen bezit legt hij bij die bruidsschat een vermogen dat even hoog getaxeerd wordt. Dat hele kapitaal wordt gezamenlijk beheerd en de renteopbrengst opzij gezet. Wie van de twee het langst leeft, die krijgt het deel van beiden, met de renteopbrengst van de voorafgaande periode. De man heeft ten aanzien van zijn echtgenote, evenals van zijn kinderen, macht over leven en dood. Wanneer een familiehoofd van hoge komaf is overleden, komen zijn verwanten bij elkaar. Als zijn dood enige verdenking wekt, ondervragen ze de vrouwen zoals men met slaven doet (d.i. met foltering). Is hun boze opzet bewezen, dan worden ze gemarteld met vuur en alle denkbare foltermiddelen, en ter dood gebracht.
Gallische begrafenissen zijn naar lokale maatstaven vol pracht en praal. Alles waar de overledene volgens hen bij leven aan gehecht was wordt aan de vlammen prijs gegeven, zelfs dieren. Nog maar kort geleden was het gebruikelijk dat aan het eind van de normale begrafenisplechtigheid tegelijk met de overledene ook zijn favoriete slaven en vazallen gecremeerd werden.
Bij de stammen die gelden als de beter georganiseerde is het bij wet vastgelegd dat als iemand iets van staatsbelang te horen krijgt via een buurstam, door geruchten of verhalen, hij dit moet melden bij de magistraat en er met niemand over mag praten. Men weet er nl. uit ervaring dat impulsieve en onwetende mensen door valse geruchten vaak in paniek raken, misstappen maken en over de allerbelangrijkste zaken zomaar beslissingen nemen. De Magistraten houden dan ook naar goeddunken informatie achter en maken aan de massa alleen bekend wat naar hun oordeel relevant is. Staatszaken mogen uitsluitend besproken worden tijdens de landdag.
De gewoonten van de Germanen zijn heel anders. Ze kennen nl. geen druiden die de leiding hebben over de godsdienst, en ze doen weinig aan offers. Tot de goden rekenen ze alleen degenen die ze kunnen waarnemen en van wie ze de gunstige werking ook openlijk ervaren: Zon, Vulcanus en Maan. De rest kennen ze zelfs niet van horen zeggen.
Hun leven bestaat geheel uit jagen en trainen voor de oorlog; van jongsaf doen ze veel aan fysieke inspanning en harden ze zich. Wie het langst zijn maagdelijke staat bewaart krijgt de hoogste lof. Dit versterkt nl. volgens sommigen het postuur, volgens anderen de kracht en de spieren. In elk geval geldt het als bijzonder schandelijk om voor je twintigste sexuele omgang te hebben gehad met een vrouw. Toch wordt er op dit punt niet geheimzinnig gedaan: er wordt in de rivieren gemengd gebaad en als kleren dragen ze huiden of kleine pelzen die het lichaam grotendeels onbedekt laten.
Aan landbouw doen ze maar weinig; ze leven voornamelijk op melk, kaas en vlees. Niemand bezit er vast bouwland of eigen terrein: de magistraten en leiders delen ieder jaar aan de geslachten en clans van mensen die samenleven land toe, zoveel en waar het hun goeddunkt, en dwingen hen het jaar daarop naar een andere plek te gaan. Hiervoor geven de Germanen heel wat argumenten: zo wordt voorkomen dat ze teveel vastroesten en in plaats van oorlog voeren voorrang geven aan de landbouw. Verder heeft het geen zin om moeite te doen veel grond te verwerven en gaan machtigen niet de zwakkeren van hun bezit verdrijven. Ook wordt voorkomen dat men al te goed gaat bouwen tegen kou en hitte, of dat er liefde voor geld opkomt, iets waaruit altijd twist en onenigheid ontstaan. Tenslotte kan men op deze manier het volk tevreden houden, doordat iedereen ziet dat hij evenveel heeft als de machtigsten.
De grootste lof voor een stam is het om zo'n breed mogelijke strook verwoest en verlaten land om zich heen te hebben. Ze beschouwen het nl. als een teken van militaire overwicht wanneer de buurstammen van hun land verdreven worden en uitwijken, en niemand in hun buurt durft te komen. Bovendien menen ze dat ze dan veiliger zijn, doordat de angst voor een plotselinge inval weg is.
Wanneer een stam een oorlog moet afweren of er zelf een begint, kiest men magistraten die de leiding in die oorlog krijgen met de macht over leven en dood. In vredestijd hebben ze geen gemeenschappelijke magistraten, maar zijn het de leiders van streken en kantons die over hun mensen rechtspreken en geschillen bijleggen. Roof geldt er volstrekt niet als iets onterends, voorzover het buiten het eigen gebied van de stam gebeurt. Het heet dan dat het dient "om de jongeren te trainen" en "luiheid te bestrijden". Zodra een van de leiders in de landdag verklaart dat hij een expeditie gaat leiden en dat wie mee wil zich kan aanmelden, staat iedereen op die de zaak en de mens zelf steunt, en belooft onder algemene toejuiching zijn hulp. Wie van hen dan niet meegaat wordt gezien als deserteur en verrader, en verliest daarmee het vertrouwen op elk vlak.
Een gast geweld aandoen vinden ze ontoelaatbaar. Wie om welke reden dan ook bij hen komt krijgt van hem volledige bescherming en wordt gezien als onschendbaar. Ieder huis staat voor hen open en ze mogen overal deelnemen aan de maaltijd [...]
De vruchtbaarste streek van Germanie is rond het Hercynische woud dat reeds gekend was bij Eratosthenes en enkele andere Grieken, lees ik... Het bovengenoemde woud strekt zich uit over een afstand die men in negen dagmarsen met lichte bepakking aflegt. Het Hercynische woud begint in het gebied van de Helvetiers, Nemetes en Rauraci, en volgt dan de loop van de Donau tot aan het gebied van de Doci en Anartes. (allicht is hier het zgn. Zwarte Woud bedoeld.)...Het is wel bekend dat er veel soorten wilde dieren voorkomen die elders nooit zijn waargenomen. De volgende soorten wijken het meest af van de rest en lijken vermeldenswaard: het Rendier, de Eland en de Oeros. ... Een derde soort wordt "oerossen" genoemd. Ze zijn iets kleiner dan de olifant en hebben de aanblik, de kleur en de gestalte van een stier. Ze zijn sterk en snel, en mensen of dieren die ze zien blijven niet gespaard. Men doet veel moeite om ze in kuilen te vangen en dood ze dan. Dat is de inspanning waardoor jongeren zich harden, en door die vorm van jacht trainen ze zich. Wie de meeste oerossen doodt en de hoorns ervan mee terugbrengt als bewijs, oogst veel lof. Zijn hoorns zijn in omvang, vorm en uiterlijk heel anders dan de hoorns van onze runderen. Men doet er veel moeite voor die te krijgen en beslaat ze rondom de randen met zilver; bij grote banketten dienen ze dan als drinkbekers.
Boek V - Excurs: Britse geografie en etnografie
Het binnenland van Britannie wordt bewoond door mensen die naar eigen zeggen volgens de traditie afkomstig zijn van eiland zelf, de kuststreek door mensen die ooit uit Belgie overgekomen zijn om buit te maken en oorlog te voeren. Bijna allemaal dragen ze nog de naam van de stammen waaruit ze voortgekomen zijn. Na die oorlog zijn ze daar gebleven en landbouw gaan bedrijven.
Ze vormen een onafzienbare massa mensen; hun hoeven, die er bijna hetzelfde uitzien als de Gallische, zijn bijzonder talrijk en ze hebben veel vee. Als betaalmiddel gebruiken ze kopergeld, gouden munten of zilveren staafjes van een bepaald afgemeten gewicht. Er wordt tin gevonden in het binnenland en ijzer in de kuststreek, maar slechts in kleine hoeveelheden; koper wordt geimporteerd. Hout is er in alle soorten, zoals in Gallie, behalve beuken en dennen. Haas, kip en gans zijn bij hen verboden voedsel, maar ze houden die dieren wel voor hun plezier. Het klimaat is in deze streken gematigder dan in Gallie, doordat de kou er minder streng is. ...
Geografische beschrijving eilanden
Van al die inwoners zijn die van Kent verreweg de beschaafdste. Die streek ligt in zijn geheel aan zee en de gewoonten zijn er niet veel anders dan in Gallie. In het binnenland zaaien de meesten geen graan, maar leven ze van melk en vlees en gaan ze gekleed in huiden. Maar wat alle Britanniers gemeen hebben, is dat ze zich verven met wede. Die geeft een donkerblauwe kleur, waardoor ze er in de strijd des te griezeliger uitzien. Ze dragen lang haar en scheren zich over heel het lichaam behalve hoofd en bovenlip. Per tien of twaalf man hebben ze gemeenschappelijke vrouwen, vooral broers met broers of vaders met zoons. Als daaruit nakomelingen geboren worden, worden die beschouwd als kinderen van de man die de bewuste vrouw het eerst gehuwd heeft.
De tekst is ook beschikbaar in het engels en latijn als ebook op [Project Gutenberg]:
- [Gaius Julius Caesar, De Bello Gallico and other Commentaries] English Version
- [Gaius Julius Caesar, Commentarii de Bello Gallico Libri I-IV] Latin version part 1
- [Commentarii de Bello Gallico Libri V-VIII] Latin version part 2
Een nederlandse vertaling is nog aanwezig op:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten