SARTRE, Jean-Paul
Baudelaire
Bijleveld, Utrecht, 1966
Notities:
Hij heeft niet het leven gekregen, dat hij verdiende.
Baudelaire heeft het tweede huwelijkvan zijn moeder nooit kunnen verdragen, want: "Wanneer men een zoon heeft als ik - als mij wel te verstaan - hertrouwt men niet."
Ik ben een ander. Een ander dan jullie allemaal die mij dwarszitten. Jullie kunnen mij achtervolgen in mijn lichaam, maar niet in mijn 'anders zijn'.
Baudelaire's grondhouding is die van een man, die zich over zichzelf heenbuigt, hij is een narcissus. Er is bij hem nooit sprake van een direct bewustzijn. Baudelaire is de man die zichzelf nooit vergeet. Hij ziet zich kijken; hij kijkt om zich te zien kijken, wat hij ziet is zijn bewustzijn van de boom of van het huis.
Hij was op zoek naar zijn natuur, dat wil zeggen zijn karakter en zijn wezen, maar hij ontdekt niets anders dan de lange monotone stroom van zijn gemoedstoestanden. Het ergert hem: hij ziet zo duidelijk wat het bijzondere uitmaakt van generaal Aupick of van zijn moeder, waarom kent hij dan niet het geheime genoegen van zijn eigen originaliteit.
Hij is vol van zichzelf, overvol, maar dit 'Zelf' is niets anders dan een vage en glazige stemming, zonder duur en zonder weerstand, die hij noch kan beoordelen, noch observeren, die geen licht kent en geen schaduw - een altijd doorpratend bewustzijn, dat tot zichzelf spreekt in lange fluisteringen, zonder dat dit spreken ooit versneld kan worden.
Hij verveelt zich en die Verveling; bizarre stemming, die de oorsprong is van al zijn zuchten en zijn geringe vooruitgang, is geen toevallig verschijnsel; het is de smaak, die het eigen bestaan noodzakelijk voor de mens heeft.
Verveling, trots en luciditeit vormen één geheel: ondanks hemzelf is het bewustzijn van allen en iedereen, dat zichzelf in hem ontmoet en herkent.
"Een nuttig mens te zijn heeft mij altijd iets afzichtelijks toegeschenen"
Luiheid: De oorzaak en betekenis van Baudelaire's luiheid liggen hierin, dat hij zijn ondernemingen niet au serieux kan nemen. Voor wie nadenkt is is elke onderneming absurd. Baudelaire was doortrokken van deze absurditeit.
Er bestaan in elk mens altijd twee gelijktijdige strevingen, de één naar God, de ander naar Satan. De roeping tot God of het geestelijke is het verlangen om te stijgen; Satan of het dierlijke betekent de vreugde in het afdalen.
Werken leidt noodzakelijk tot goede zeden, tot matigheid en kuisheid, bijgevolg tot gezondheid, rijkdom, toenemend talent en naastenliefde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten